Monday, 30 April 2007

Haiti I - De grens over


Gisteren, zondagavond kwam ik weer veilig terug in Santo Domingo, na een terugreis die voorspoediger ging dan gehoopt. Eigenlijk is het hele bezoek aan Haiti erg goed verlopen. Ik zou bijna zeggen, neem het vliegtuig, een aanrader! Nu ja, zo ver is het land nog niet, maar het is zoals me al voorspeld was rustig in het Noorden. Zelfs zo rustig dat de mensen in Cap-Haitien hopen op regionale reiswaarschuwingen van Europese en Amerikaanse ministeries van buitenlandse zaken, waarbij het negatieve reisadvies wordt beperkt tot de regio van de hoofdstad Port-au-Prince meer in het Zuiden. Blijft dat ook in het Noorden altijd de mogelijkheid bestaat dat van de ene op de andere dag de vlam weer in de pan slaat, dat er geen overheid is die voor veiligheid en infrastructuur zorgt, dat echt alle wegen dramatisch slechte ongeasfalteerde karresporen zijn, en dat de de grote meerderheid van de bevolking ongelooflijk arm is.
Woensdag gebruikte ik om van Santo Domingo naar het grensstadje Dajabon te reizen, in comfortabele touringbus, en de nacht nog in de Dominicaanse Republiek door te brengen. Een erg slaperig stadje, met een erg simpel hotelletje voor € 10,- per nacht, een pleintje, kerkje, en een Haitiaans consulaat op 50 meter van de grens. Het voelde als stilte voor de storm.
De grens gaat om 9 uur ’s ochtends open, een echte grens, niet dat softe Europese gedoe, met militaren, een poort om het land te verlaten, en een brug over de grensrivier die ’s nachts hermetisch wordt afgegrendeld door een hek. Die rivier wordt trouwens gebruikt voor een wel heel open smokkel van kippen en andere handel door Haitianen die door de rivier waden en van alles over het hek krijgen aangereikt. Na het verkrijgen van de nodige stempels en achterlaten van nogal wat dollars om het land uit te mogen kon ik de grens over. Achter het hek stap je meteen een andere wereld in van stoffige ongeasfalteerde wegen, blootvoetse kinderen in lompen, waar alle bomen zijn omgehakt, en iedereen 'nèg' is. Het verschil is onmiddelijk zichtbaar, en deze grens scheidt een van de grootste verschillen in welvaart en politieke stabiliteit ter wereld, zoals tussen de VS en Mexico, Noord- en Zuid-Korea, Thailand en Myanmar, en misschien nog een paar. Ik liep de grens over tussen jongens die karren met grote blokken ijs van Dajabon naar de stad Ouanaminthe aan de Haitiaanse kant brachten. In Dajabon heb je vriezers en electriciteit, in Ouanaminthe ook vriezers, maar geen electriciteit.
Aan de andere kant moest ik nieuwe stempels halen, meer dollars betalen, en ik was binnen. Vervolgens achterop de motor naar de tap-tap naar Cap-Haitien. Tap-taps zijn de Haitiaanse gua-guas, bussen. Extreem oncomfortabel, maar ik kocht voor een relatief exorbitant bedrag een plaatsje op de passagiersstoel van een pick-up volgeladen met mensen en kippen naar Cap-Haitien. Nog steeds een ruige rit van twee uur over een hobbelig zandpad. Overal langs de weg houten of lemen boerenhutjes, stof, en blote kindertjes. De droogte en het stof is een enorm verschil met de Dominicaanse Republiek, waar niet alle bomen zijn gekapt voor houtskool, met alle erosie die dat veroorzaakt. De slechte staat van de weg heeft gevolgen voor de auto’s, vrijwel allemaal oude Toyota pick-ups (bekend van Top Gear!): om de vijfhonderd meter zie je of een bus met panne, of een verlaten en wegroestende ‘machin’. Maar wij haalden het en bereikten vies maar veilig Cap-Haitien.
Haiti - crossing the border

Haiti II - Cap-Haitien


Cap-Haitien is een stad van 700.000 inwoners, waarvan meer dan de helft geen stromend water heeft, met twee vuilniswagens, en geen enkel gebouw van meer dan vier verdiepingen. In tegenstelling tot Port-au-Prince is er geen kidnap-epidemie en is het vrij veilig. Je kan er in de rustige wijken aan de noordkant rondlopen, zelfs ’s nachts, hoewel dat laatste door het ontbreken van straatverlichting bij het licht van een paar huizen wat unheimisch is. Eigenlijk voel je je nog het meest onveilig door de voortdurende aanwezigheid van witte VN-wagens die je eraan herinneren dat het elders in het land minder rustig is.
Mijn hotel Mont-Joli lag ook aan de noordkant, op een heuvel, met prachtig uitzicht over de stad. Er zijn geen toeristen, behalve Haitianen uit Miami, New York, Toronto en Montreal op familiebezoek. Cap-Haitien heeft maar twee hotels, beide in de luxe categorie, met zwembad, airco, bar, restaurant met goed Creools en Frans eten, etc. De gasten zijn de voorgenoemde Haitiaanse Amerikanen, ontwikkelingswerkers, en soms een journalist. Ook de nog achtergebleven buitenlanders, vrijwel allemaal al tientallen jaren in Haiti wonend, en de meesten met een functie als consul of iets dergelijks, komen er ’s avonds eten of een glaasje drinken aan de bar. Vanuit Nederland lijkt het misschien genant om zo in relatieve luxe te baden terwijl de rest van de bevolking honger lijdt. Maar bedenk dat er in een land als Haiti geen middenklasse is, en dus ook geen voorzieningen voor een middenklasse. Het is daarom niet mogelijk om zoals in de Dominicaanse Republiek – waar ook veel armoede is – ervoor te kiezen wat bescheidener te leven als de lokale middenklasse. In een land als Haiti is het alternatief voor het leven als de lokale elite het leven als de straatarme rest van de bevolking.
Cap-Haitien was eens ‘het Parijs van de Antillen’, hoewel het meer weg heeft van New Orleans, met van die houten huizen met balkons. Maar dan wel een stoffige versie van New Orleans. Wat opvalt in vergelijking met de Dominicaanse Republiek is het bijna totale ontbreken van tekens van een moderne consumptiemaatschappij, geen fast-food, zelfs geen lokale versies ervan, en nauwelijks winkels die meer dan de meest basale dingen verkopen. Wel openluchtmarkten, mecaniciens en fietsenmakers, en loterijkantoortjes. Er is altijd nog hoop, nietwaar? Die heten, ironisch misschien, vaak 'Patience'. In Haiti is er misschien wel hoop, maar het kan even duren...
Een heel opvallend verschil met de Domincaanse Republiek is ook de rust. Ik had een nog veel grotere en luidere chaos verwacht, maar hoewel er in sommige wijken extreem veel mensen op straat zijn, is er nauwelijks gemotoriseerd verkeer behalve de tap-taps, en geen keiharde muziek op straat. Haitianen zijn sowieso een stuk rustiger, ingetogener dan Dominicanen. Het ritme op straat doet niet drukdoenerig Latijns, maar traag Afrikaans aan. Dat geldt ook voor de populairste popmuziek, kompa, die erg Afrikaans klinkt.
Je wordt als blanke overal waar je komt eerst wantrouwend aangekeken, tot je met een vrolijk ‘bonjour’ een voorzichtige glimlach losmaakt. En waar je in Santo Domingo voortdurend als ‘Americaaaaaano’ wordt nageroepen, is dat in Haiti ‘blan, blan’. ‘Blan’ is het Creoolse woord voor buitenlander, Mandela is ook een ‘blan’. Maar ongemakkelijk voelt het toch wel, als een schoolklas wordt geinstrueerd je met ‘bonjou mesye blan’ (bonjour monsieur blanc) te groeten. Hoewel Frans de officiele taal is, spreekt maar een zeer klein deel van de bevolking het, de rest alleen Kreyòl. Geschreven Creools lijkt op phonetisch Frans, maar gesproken is het onverstaanbaar, met Afrikaanse zinsbouw en intonatie.
Iedereen op straat is straatarm, en je wordt voortdurend om een dollar gevraagd. Soms maken ze daarbij een teken met hun hand langs hun nek, alsof ze je de keel willen afsnijden als je niets geeft. Dat is in het begin best eng, maar is gewoon het Haitiaanse gebaar voor ‘ik heb honger’.
Donderdagavond had ik een interview met een Haitiaanse medewerker van Oxfam, die me vertelde over Cap-Haitien, de politieke en economische situatie, en de impact op de regio van het Labadee cruise-resort, waarvoor ik was gekomen.
Haiti - Cap-Haitien

Haiti III - Labadee ®

Vrijdag vroeg meldde mijn gids en Creoolse vertaler Léandre zich bij mijn hotel in zijn Toyota Hilux. Léandre werkt normaal voor telefoonmaatschappij Digicel, en is zeker een welvarende Haitiaan, die naast Creools ook Frans, Spaans en Engels spreekt. Voor honderd dollar voor de hele dag, inclusief auto, was hij mijn gids, dat is ongeveer het minimum tarief voor gidsen die door journalisten en ontwikkelingswerkers betaald worden. Voor de meeste Haitianen die het geluk hebben uberhaupt een baan te hebben is het een maandloon. Ik kwam aan mijn gids door een prachtige netwerk-keten. De Britse Oxfam-medewerkster in Santo Domingo die ik ken, Ilana, heeft me in contact gebracht me Fe, een Amerikaans-Maagdeneilandse journaliste in Santo Domingo, die me aanraadde de Amerikaanse Haiti-kenster Elizabeth op te zoeken, die me introduceerde bij Edwin, een voormalige Haitiaanse consul in de Dominicaanse Republiek, die Martine in Cap-Haitien voor me aan het werk zette, die vervolgens Léandre voor me regelde.
Het bezoek aan Cap-Haitien van drie dagen was een mooie test voor een langer bezoek later in mei aan Port-au-Prince. Maar het hoofddoel was een bezoek aan Labadie voor een reportage, en een reeks interviews eromheen, voor een vrij omvangrijk artikel. Labadie is een prachtige baai ten noordwesten van Cap-Haitien, met prachtige stranden. Labadie is 20 jaar geleden geleased door de cruise-maatschappij Royal Caribbean, en ontwikkeld als ‘private destination’. Dat wil zeggen dat het is omgedoopt tot Labadee, en met een streng bewaakte hek van de buitenwereld afgesloten. In het weekend kunnen rijke Haitianen er voor 2 dollar naar binnen, maar doordeweeks komen er cruise-schepen die duizenden gasten op het strand dumpen, om watersporten te doen, te jetskien, zonnebaden, hamburgers en hotdogs van het buffet te eten, of om de ‘authentic Haitian fleamarket’ te bezoeken. Toen ik er was lag het grootste passagiersschip ter wereld, de Freedom of the Seas, er, en liepen er een goede vierduizend toeristen rond.
Vanwege de veiligheidssituatie mogen ze het hek niet uit, en de meesten hebben geen idee van de situatie aan de andere kant van het hek, of dat ze uberhaupt in Haiti zijn. Het was nog vrij lastig om te regelen dat ik er op cruise-dag binnen te komen, maar de dochter van de erg behulpzame Nederlandse consul werkt voor Royal Caribbean, en dat hielp. Ik kreeg een rondleiding van haar, had een interview met de site-manager, wat interviews met toeristen, en Léandre regelde een bezoek aan het dorp Labadie, dat alleen per boot bereikbaar is, en waar de meeste Haitiaanse werknemers van het resort vandaan komen. Ook daar had ik een paar interviews, met Creools-Franse vertaling.
Het verliep allemaal erg soepel, prachtig materiaal, veel voorspoediger dan ik gehoopt had. Het wordt vast een mooi artikel. En ’s avonds kon dat gevierd worden toen de eigenaar van het hotel, een jonge in Haiti geboren Amerikaan die het van zijn ouders geerfd had, en de Duitse consul, van een al sinds 1832 in Haiti wonende Duitse familie, me meenamen naar een lokale bar. De clientele van La Kaye bestond uit de elite van Cap-Haitien en VN-medewerkers, maar de sfeer was erg down-to-earth en hartelijk, niets van het patserige, arrogante, geforceerd hippe wat het gros van de Dominicaanse elite heeft.
Voordat ik weet welke foto's voor bij het artikel nodig zijn hier geen foto’s van Labadie, alleen van de omgeving.
Haiti - Labadie

Haiti IV - Les folies de Roi Christophe


Het reportage-werk ging donderdagmiddag en vrijdag zo voorspoedig, dat ik de hele zaterdag had voor toerisme. Martine was zo lief een programma uit te stippelen, een auto en besturder te regelen, en me de hele dag op sleeptouw te nemen. Eerst naar een door Costa Rica gefinancierd SOS-kinderdorp voor weeskinderen dat ze runt. Een oase van rust met schattige kindertjes die anders op straat terecht zouden komen, en nu naar school gaan, en een net huis hebben. Er is natuurlijk maar plaats voor een klein deel van de vele arme kinderen, maar het is goed te zien dat een deel van de ontwikkelingshulp iets waardevols oplevert. Haiti is het meest corrupte land ter wereld, en veel ontwikkelingshulp eindigt in de zakken van politici, en de salarissen en reizen van ontwikkelingshulpwerkers.
Daarna over een verschrikkelijk slechte weg naar het dorp Milot, het Versailles van Haiti. Haiti was na de VS de eerste kolonie die zich onafhankelijk maakte, al in 1804. De bevolking bestond vooral uit slaven, en de door de Franse revolutie veranderde houding ten opzichte van slavernij in Frankrijk zorgde ervoor dat een slavenopstand succes had. Maar de eerste decennia liepen al snel uit in anarchie, en het noorden werd geteisterd door de dictatuur van een voormalige slaaf, Henri Christophe die zich tot koning uitriep. Roi Christophe had megalomane trekken, en dwong duizenden net bevrijde slaven in Milot een kathedraal, een paleis - Sans Souci - dat kon wedijveren met Versailles, en als meesterwerk een gigantisch fort op een 900 meter hoge berg boven het dorp te bouwen.
Het paleis werd na zijn dood verwoest, maar het fort, ontworpen door een Schot, bleek onverwoestbaar, en staat er nog steeds. Als Haiti niet zo onbereikbaar voor toeristen zou zijn zou het een van de allergrootste toeristische attracties van de Caraiben zijn. In een Machu Picchu achtige setting, met een ongelooflijk uitzicht over de bergen rondom, en in een land als Haiti, is het werkelijk een absurd en onwaarschijnlijk bouwwerk. De weg omhoog, zeven steile kilometers over een door dictator Baby Doc in de jaren tachtig aangelegde steenweg, door de jungle, ongeveer anderhalf uur per paard, is al prachtig met steeds spectaculairdere uitzichten over Milot en de vlakte tot Cap-Haitien en de zee. Het fort is reusachtig, zeker groter dan welk kasteel of fort uit Europa dat ik ken, en dat op een berg in Haiti, tussen 1805 en 1820 gebouwd door een land van zich vrijgevochten slaven. Ik had een gids, een oude man ook te paard, en twee jongetjes die achter mijn paard aanholden om het aan te sporen. Mijn gids vertelde nogal spectaculaire aangedikte verhalen vol jaartallen en cijfers van tienduizenden bij het bouwwerk overleden slaven. Boven waren opvallend genoeg nogal wat andere bezoekers; behalve een schoolklas van gegoede Haitiaanse kinderen ook een groep Amerikaanse protestantse missionarissen, en een paar VN-medewerkers. Al met al een van de meest spectaculaire en wonderlijke bezienswaardigheden die ik me kan herinneren ooit te hebben bezocht, en dat in Haiti. Vandaar, zodra de kust veilig is, aarzel niet, neem het vliegtuig, en boek je vakantie naar Haiti.
Haiti - La Citadelle and Palace Sans Souci

Haiti V - terug naar de Dominicaanse Republiek


Zondag was alweer mijn terugreisdag. Gerustgesteld door de hoteleigenaar over de veiligheidssituatie liep ik de anderhalve kilometer door de stad van het hotel naar het tap-tap-‘station’. Een mooie gelegenheid om veel foto’s te nemen. Het was stralend zonnig weer, en iedereen kleedt zich zondag op zijn best om naar de kerk te gaan. Bijna alle Hiatianen praktiseren Voodoo en zijn katholiek, dat gaat prima samen. Nog veel meer dan in de Dominicaanse Republiek het geval is zie je overal religieuze slogans, vooral op tap-taps. Martine had nog geprobeerd me bij een Voodoo-ceremonie te introduceren, maar had er zaterdagnacht geen gevonden. Nu ja, dan blijft er nog iets over voor de volgende keer.
Terug naar Ouanaminthe besloot ik in plaats van de passagiersstoel de normale passagiersruimte van de tap-tap te nemen. Met zijn dertigen op elkaar geperst, twee uur bonkend en trillend over de zand en gravelweg vol gaten, met ramen open tegen de hitte waardoor alles met een laag stof wordt bedekt, misschien een goede boetedoening voor de luxe van het hotel met zwembad en airco. En natuurlijk was ik de enige banke, de enige die geen Creools sprak tussen passagiers die niets anders dan Creools spraken, en waren mijn kleren evenveel waard als de tweedehands afdankertjes uit de VS van alle 29 anderen bij elkaar.
Maar al om twaalf uur was ik in Ouanaminthe (waar bij aankomst de kerk net uit ging, en een grote stroom mensen in hun zondagse pak met stoeltjes voor tijdens de dienst op hun hoofd me tegemoet kwam), een half uur lopen tot aan de grens, stempels halen, en ik was weer terug in de Dominicaanse Republiek. De geasfalteerde wegen, pizzarestaurants, cafés met electriciteit, billboards in plaats van met de hand geverfde reclames, auto’s, en de airco van de touringbus terug naar Santo Domingo gaven me de indruk in een soort netjes aangeharkt en geregeld Zwitserland te zijn aanbeland. En het werd er meteen flink ingepeperd dat de Dominicaanse Republiek geen VN-militairen nodig heeft, maar zijn eigen leger heeft. Op de weg terug moest de bus vijf keer stoppen bij een militair check-point, en werden alle passagiers met donkere huidskleur (= Hatiaan = arm = potentiele illegale immigrant) om hun paspoort gevraagd.

Haiti - back to the DR

Friday, 27 April 2007

Groeten dankzij globalisering

Ik zit in een van de allerarmste landen ter wereld. OK, er is airco noch ventilatie (en ik zweet me de pleuris) noch licht noch andere mensen die klaarblijkelijk de prijs van het internetcafe kunnen betalen, de straten in zelfs de beste wijken zijn kapot en stoffig, zo ongeveer de helft van de auto's in de stad is van VN-soldaten, de sloppenwijken die ik vanwege de veiligheidssituatie alleen nog uit de auto van afstand heb gezien zijn onbeschrijflijk, meer dan de helft van de inwoners van de stad heeft al sinds 1990 geen stromend water, in het zeer luxueuze hotel waar ik samen met enkele achtergebleven expats, ontwikkelingswerkers en rijke stadbewoners 's avonds een glaasje rum naast het zwembad met uitzicht over de stad drink kan niet naar mobiele telefoons getelefoneerd worden, moet je bij de receptie zelf een pen leveren om je in te checken en heeft de ober maritieme studies gestudeerd maar kan absoluut geen andere baan vinden, door de muziek, het ritme, het stof, de mensen en de chaos waan je je meer in Afrika dan in de Caraiben, en iedereen op straat van jong tot oud vraagt voordturend om 'un dollar' of roept blan! blan! (' blanc' = buitenlander). Maar, ik kan jullie de groeten doen, terwijl ik een coca-cola drink, uit Cap-Haitien!

Tuesday, 24 April 2007

Foto's nieuw appartement


Nogal laat, toch nog wat foto's van mijn nieuwe appartement. Het interieur in dezelfde stijl als het vorige, maar jammer genoeg zonder de schilderijen die daar hingen. Het is wel wat mooier en netter afgewerkt.


Morgen vertrek ik naar Haiti, alles is geregeld, hoewel ongetwijfeld niet alles volledig volgens planning zal gaan. Dat gaat het hier in de Dominicaanse Republiek al niet, dus een dosis flexibiliteit zal in Haiti zeker nodig zijn. Woensdag ga ik naar de Dominicaanse grensstad Dajabon, en donderdagochtend de grens over, Afrika in.... . En dan tot en met zondag in Cap-Haitien, en maandag weer terug in Santo Domingo. De komende dagen geen berichten dus, maar ik zal volgende week uitgebreid verslag uitbrengen van de échte derde wereld.

Sterke vrouwen


Aan de rand van de Zona Colonial ligt een plein met een park, het Parque Independencia. Goed aansluitend bij de naam van het plein is het nogal volgepropt met uitingen van Dominicaanse patriotisme: het graf van de drie onafhankelijkheidsstrijders, grote beelden in wit marmer, soldaten in de houding in ceremonieel uniform, vlaggen, dat soort zaken. Maar het hek om het park wordt de laatste jaren gebruikt voor iets veel aardigers, een openlucht fototentoonstelling. Toen ik hier de eerste keer was hing de expositie van fotos van Yann-Arthus Bertrand er, Earth from the Air, die ook bij de Stopera heeft gestaan. Vrig jaar in Mei was het een expositie van historische foto's van Dominicaanse politiek, revoluties, en brugeroorlog in de jaren 50 tot 80. En afgelopen maand waren er twee exposities, één artistiek en progressief, de ander kitscherig en conservatief. De laatste was een reeks zeer zoetsappige 'schilderijen' van het leven van de vader des vaderlands, Juan Pablo Duarte. Toppunt van patriottisme en heldenverering. De andere is een prachtige serie van 100 portretten van sterke vrouwen, feministen, professoren, activisten, vrouwen in typische mannenberoepen. Erg mooie foto's bovendien van een Dominicaanse fotografe. Maar al te veel reden om trots te zijn op de positie van de vrouw is er in deze macho-maatschappij niet, mannen hebben het nog bijna overal voor het zeggen. Maar misschien dat een tentoonstelling als deze daar wel een beetje verandering in kan brengen, en kan bijdragen aan de emancipatie die ook hier bij de jongere generaties voorzichtig aan de gang is.

Friday, 20 April 2007

Fruit van de week IV: Lechoza




Naam: Lechoza (Dom.), Papaya (Sp.), Papaja (Nl.), Carica papaya (Lt.)


Kleur: Donkergroen en donkergeel, zo groot als een watermeloen


Vruchtvlees: roze-oranje-rood


Smaak: Erg zoet, smaakt naar papaya.


Prijs in de supermarkt: 25 pesos (€ 0,57) voor een van 2,5 kilo

Thursday, 19 April 2007

Update


Een algemene update. Werk gaat voorspoedig, het gevangenenstuk is naar Trouw, en de afgelopen weken ben ik vooral bezig geweest met het verzamelen van opdrachten en voorbereiding van andere onderwerpen. Vooral een bezoek aan Haiti, van drie dagen eind volgende week.
Hieronder schreef ik dat ik zondag voor het eerst een uitstapje uit de hoofdstad gemaakt had, maar dat gold voor recreatieve uitstapjes. In de afgelopen weken ben ik naast de La Victoria gevangenis ook in die in Higuey (de allerergste, gebouwd voor 75 mensen, er zitten er meer dan 500, in totale anarchie!), en de nieuwe modelgevangenissen in Santiago en Najayo. Die laatste zijn een stuk netter, gedeeltelijk gefiniancierd door de EU.
Die reisjes betekenden wel dat ik ook nog wat tijd had om Santiago en Higuey te bekijken. Santiago is met 1 miljoen inwoners de tweede stad van het land, maar komt een stuk provincialer over dan het aantal inwoners doet vermoeden. Het ligt wel prachtig tussen de bergen, en is wat koeler dan Santo Domingo. Higuey is een stadje van 100.000 inwoners in het verre oosten, tussen de suikerrietvelden. Het is de dichtstbijzijnde stad van de strandresorts van Punta Cana.
De foto boven is van Santiago. Voor meer fotos:
Santiago
Higuey

Monday, 16 April 2007

Mountainbiken en eco-toerisme


Gisteren, zondag, heb ik voor het eerst een toeristisch utstapje buiten Santo Domingo gemaakt, niet werk-regelateerd dus. Ik ben hier nu vier weken, maar heb nog geen strand gezien, en ook gisteren niet, want ik ging de bergen in. In de uitlopers van de grote bergrug hier, de Cordillera Central, heeft een Oostenrijker een 'rancho', een ecotoerisme hotelletje, waar hij onder meer mountain bikes verhuurt. Ik had gehoord dat er in Amsterdam alweer getraind werd, dus kon ik niet achterblijven.
Het was wel een onderneming om er te komen. Eerst anderhalf uur met de expres-bus uit Santo Domingo naar San Jose de Ocoa, een bergstadje. Daarna overstappen op een gua-gua en over een hobbelige bergweg naar een klein bergdorpje waar Rancho Cascada is. De lokatie is zo rustig en afgelegen als maar kan. Uren reizen van de hoofdstad, en om bij de rancho zelf te komen moet je met een kabelbaantje een rivier oversteken.
Rudi, de eigenaar, probeert het een beetje als mountainbikecentrum op te starten, en hij schijnt in de winter redelijk veel klandizie uit Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland te hebben. Bij zijn hotel was in januari de start van de eerste Dominicaanse Transalp, een meerdaagse zware mountainbike wedstrijd, waar je er een paar van in Europa en Noord-Amerika hebt. Er deden zelfs een paar Europese professionals aan mee.
Ik huurde een prima fiets, en maakte een tocht van een kilometer of 40, door het middelgebergte, met bergen tot 1700 meter. Steeds op en neer, maar niet al te hoog, de trails bleven in de buurt van de rivier. Maar door de temperatuur en de luchtvochtigheid wel loodzwaar. En met mooie uitzichten, hoewel niet zo spectaculair als ik eerder in de hogere delen van de Cordillera Central gezien heb.
Achteraf nog een beetje met Rudi gepraat over ecotoerisme in de Dominicaanse Republiek. Er zijn steeds meer vooral Europese initiatieven zoals dat van hem, om kleinschalig toerisme in het binnenland te ontwikkelen. En er zijn ook steeds meer Dominicanen die er een weekendje gebruik van maken. Maar de Dominicaanse Republiek heeft in veel landen het imago tegen; het staat toch vooral bekend als goedkope zon- en zee-bestemming, een Caraibisch eiland met niets anders dan strand. Terwijl het binnenland prachtig is. Maar als men een all-inclusive pakket heeft gekocht, is alles al betaald, en willen mensen niet meer dan een dagtripje vanuit hun resort maken. Opvallend is dat niet overal dat imago hetzelfde is. In Frankrijk staat de Dominicaanse Republiek veel meer als ecotoerisme bestemming bekend, en er zijn hier relatief veel Fransen die op eigen houtje reizen.
Voor meer fotos:
Ocoa - Rancho Cascada

Cocktails


Dit spellingspareltje wil ik jullie niet onthouden. Gisteren in San Jose de Ocoa kwam ik plotseling in een lokaal carnaval terecht. Het had niet zoveel om het lijf als de grote carnavals in februari, maar er waren veel mensen, waaronder een mevrouw die cocktails verkocht. Ze had haar aanbod opgeschreven, in het engels...

Let vooral op cocktail nummer 3, en spreek dat eens op zijn engels uit. (voor de coktail-analfabeten, sex on the beach is een bestaande cocktail). En dan nummer 4, schattig niet? 'Zonder Toni'...

Saturday, 14 April 2007

Fruit van de week III: Coco


Naam: Coco (Sp.), Kokosnoot (Nl.), Cocos nucifera (Lt.)
Kleur: Lichtgroen, hard en glad
Vruchtvlees: wit en drabberig
Smaak: lichtzoet-bitter sap, met lichte kokossmaak.
Prijs op straat: 15 pesos (€ 0,35)

DE kokosnoten die je op straat koopt koop je alleen voor het sap. Het vruchtvlees is nog niet ontwikkeld als ze groen zijn, een klein wit drabje. Wel heb je er een ruime liter sap uit. De verkoper hakt hem aan de bovenkant voor je open met een machete.

Thursday, 12 April 2007

Colmados


Als je een auto hebt, en je moet weekendboodschappen doen, dan ga je naar de megahypersupermarkt. Als je iets kleins nodig hebt, bel je de colmado.
Op elke straathoek heb je hier een buurtwinkeltje, een colmado, die eigenlijk alles verkoopt wat je nodig hebt. Dat wil zeggen, voorzover je behoeften zich beperken tot toiletpapier, koekjes, bier, telefoonkaarten, rum, bonen, chips, bananen, cola, lucifers, rijst, water, etc. Vaak dienen ze ook als buurtkroeg, loterij- en sport-gokkantoortje (banca), of hebben ze loeiharde bachata of merenguemuziek en een dansvloertje (dan heten ze colmadon).
Ze bieden allemaal 'servicio a domicilio', service aan huis. Iedereen heeft het nummer van de dichtsbijzijnde colmado op het prikbord, je belt je bestelling door, en een minuut later komt een jongen op een brommer aangescheurd met je blik bonen of je telefoonkaart. Dat de dichtsbijzijnde colmado meestal maar 30 seconden lopen is maakt niet uit. Vorige week was ik bij een Brits-Dominicaans echtpaar (journaliste/ontwikkelingshulpmedewerkster en fotograaf) uitgenodigd naar hun zwembad, en dat is wel lekker hoor, vanuit je ligstoel per telefoon een paar biertjes bestellen, ijskoud, en gebracht met opener en servetjes.
Er zijn zoveel colmados dat je je afvraagt hoe ze ooit allemaal rendabel kunnen zijn. Bij mijn vorige appartement in Gazcue, op een T-kruising, was er één 30 meter de ene kant op, één 50 meter naar links, en één 100 meter naar rechts. En allemaal met vrijwel hetzelfde assortiment. Nu woon ik in de Zona Colonial, wijk van toeristen en bohemiens. Kennelijk hebben die minder behoefte aan de diensten van colmados; de dichtsbijzijnde is bijna drie blokken lopen. Maar, er zijn wel vier boekwinkels binnen een straal van 100 meter. Verschil moet er zijn.

Wednesday, 11 April 2007

Verhuisd

Mijn appartement in Gazcue was maar voor twee weken, afgelopen maandag ben ik verhuisd naar een nieuw appartement middenin de Zona Colonial, het historische centrum. Laten we zeggen van de Plantagebuurt naar de grachtengordel. Mijn nieuwe appartement is wat kleiner, maar nog groot genoeg in mijn eentje, en ook iets beter onderhouden. Wel is het nogal kaal, geen schilderijen aan de muren zoals in het vorige appartement.
De Zona Colonial, ongeveer zo groot als De Pijp, is het toeristische centrum van de stad. Dit is de stad, met muren, die de Spanjaarden in de zestiende eeuw bouwden, met enorm veel kerken, en de oudste kathedraal, geplaveide straat, ziekenhuis, en universiteit van het Westelijk halfrond. Maar ook de plek voor bohemiens, artistieke en intellectuele types, de homo-scene, kleinere hippe bars, cafés en discotecas, waar op straat wordt geschaakt, en waar politiek geengageerde anti-VS, pro-Chavez, anti-kapitalistische studenten met hun Ché T-shirts rondhangen.

Architectuur van Gazcue

Maandagavond ben ik verhuisd naar mijn nieuwe appartement, in de Zona Colonial. Hier nog wat foto's van de wijk van mijn vorige appartement, Gazcue, met meest eind negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw gebouwde villas. Een mix van stijlen, Victoriaans koloniaal, Spaans koloniaal, Caraibisch, Art Deco, etc. Sommige goed onderhouden, andere vervallen. Want, zoals ik al eerder schreef, de meeste mensen met geld hebben toch liever iets moderners verder uit het centrum, met nog veel meer ruimte voor hun SUVs, bewakers, en zwembad.

Tuesday, 10 April 2007

Alcoholtests

Een kleine follow-up op het vorige bericht. Er was dit jaar met Semana Santa een preventie-programma voor alcohol in het verkeer, inclusief blaastesten, iets nieuws hier. Het programma was zoals vaak hier veel publicitair geschreeuw en weinig wol, er zijn maar een paar honderd tests afgenomen. Maar wel interessant is dat de krant vandaag meldt dat van de 115 afgenomen tests in het Noorden, er 52 positief waren. Reken daarbij alle dikke SUV-bestuurders die met een paar pesos hun test negatief maakten, en je hebt toch een redelijke score...

Monday, 9 April 2007

Semana Santa, maar 23 doden

Semana Santa - paasweek - is in de hele Spaanssprekende katholieke wereld een groot evenement. Hier ook, maar niet zozeer vanwege devotie en processies met puntmutsen, maar puur hedonistisch. Er is voor de religieuzere types wel een 'zeven kerken rondgang', waarbij op goede vrijdag zeven kerken in Santo Domingo bezocht worden. Maar voor de grote massa is Semana Santa een week vrij, vooral om heel veel te zuipen. Iedereen gaat of naar het strand (een resort als je het kan betalen en anders de openbare stranden), of naar familie in het binnenland. In elk geval verlaat iedereen de hoofdstad. Het anders altijd chaotisch drukke Santo Domingo was uitgestorven vanaf donderdag, een spookstad. Diegenen die zo slim zijn in de stad te blijven (zoals uw verslaggever) sluiten zich op vanwege het levensgevaarlijke verkeer deze week. De combinatie alcohol en verkeer kostte volgens de kranten vandaag de afgelopen dagen slechts 23 doden en ruim 400 gewonden.

Friday, 6 April 2007

Transporte público

Daar zijn we weer. Zoals beloofd een stukje over het openbaar vervoer.
Santo Domingo heeft meer dan drie miljoen inwoners, en veel daarvan hebben een eigen auto, maar veel meer niet. Om hen allemaal naar hun werk of winkel te krijgen bestaat er een ingewikkeld openbaar vervoer systeem, dat voor zover ik begrijp in min of meer dezelfde vorm ook in andere ontwikkelingslanden bestaat. Misschien is het leuk om te vergelijken met ervaringen uit andere ontwikkelingslanden.
De ruggengraat van het openbaar vervoer vormen de públicos en de gua-guas.

‘Carros públicos’ zijn gedeelde taxi’s die een vaste route afleggen. Het zijn altijd oude afgeleefde auto’s die de lange avenidas van de ene naar de andere kant van de stad afrijden. Het moeten er vele duizenden zijn, want ze rijden voortdurend langs. Ze hebben geen vaste haltes, je gaat gewoon langs de kant van de weg staan, er stopt een público, en je stapt in. Als je bent waar je wezen moet zeg je iets van “chofer dejame aqui porfa’”, en hij zet je af. Het zijn extreem krakkemikkige auto’s, meestal toyotas, liefst bezet met zes passagiers: twee op de passagiersstoel en vier op de achterbank. Er zijn natuurlijk geen gordels en soms als je op de passagierstoel tegen de deur (zonder raam) aan gepropt zit, moet je maar bidden dat de deur niet openvliegt en jij op straat ligt. Toch is het beter om in een volle dan een lege público te gaan zitten. Als ze leeg zijn rijden ze namelijk langzaam langs de kant van de weg en stoppen bij iedere potentiele klant. Een ritje met een público is vaak erg gezellig, iedereen zegt ‘saludos’ bij instappen, en er wordt vaak samen gekletst of naar grappenmakers of het nieuws op de radio geluisterd. Een ritje met een público kost 10 pesos (€0,23), behalve als je echt helemaal naar het andere eind van de stad moet, dan iets meer. Maar vaak moet je de stad schuin door, niet netjes via één avenida, en overstappen. Dan betaal je gewoon weer voor een nieuw ritje.

Gua-guas zijn kleine busjes, van negen persoons busjes tot kleine modellen autobussen voor 24 personen. Ze werken hetzelfde als público’s, alleen hebben ze soms airco, en rijden ze ook langere afstanden naar andere steden. Een ritje door de stad kost 12 tot 15 pesos. Ze zitten net zo volgepropt, vaak twee keer zoveel mensen als waarvoor ze bedoeld zijn (tot 24 in een 9-persoons busje en 50 in een met 24 stoelen). Verschil met de públicos is dat het werk verdeeld is tussen een chauffeur en een ‘cobrador’, letterlijk geldinner, die in de opengeschoven deuropening van het busje staat, klanten naar binnen wenkt en schreeuwt, en geld int.
Hoewel ze erg informeel lijken, zijn ze sterk georganiseerd. Iedere público en gua-gua heeft zijn vaste route, en mag daar absoluut niet van afwijken. Gua-gua- en públicobonden zijn machtige lobby-organisaties, en onderhouden monoplies, bijvoorbeeld op al het openbaar vervoer naar een bepaalde stad. Politici belonen graag hele groepen mensen die op hen gestemd hebben en aan de campagne hebben meegewerkt met het verstrekken van auto’s en público-routes tegen gunstige tarieven. Tsja, zo gaat dat hier.

Dan heb je ook nog de meestal bij toeristen bekende 'motoconchos', motortaxis. Dat zijn jongens op motoren die in parken en op kruispunten rondhangen, en die je achterop brengen waar je wezen moet voor 10 tot 30 pesos. Natuurlijk met enorme vaart, zonder helm op, en door het andere verkeer heen. Maar, die heb je eigenlijk alleen in kleinere steden (en de toeristengebieden), nauwelijks in Santo Domingo.
Er is ook openbaar vervoer dat meer op het Nederlandse lijkt. Er zijn in Santo Domingo een paar openbare en private buslijnen, met normale bussen zoals bij ons, en vaste haltes. Maar vanwege de gua-gua monopolies zijn dat er erg weinig. Ik heb er nog nooit een gebruikt, públicos of gua-guas dagelijks.
En dan zijn er nog vele gewone taxi’s, zoals wij die kennen, die je belt of langs de weg doet stoppen, en die je precies brengen waar je naar toe moet. Die hebben meestal airco, en kosten tussen de 120 en 200 peso (€2,50 – €5) per rit.En dan tenslotte, iets dat hier veel stof doet opwaaien, de metro. President Leonel Fernández vond het en goed idee om een ondergrondse metro te bouwen. Het graven vordert inmiddels goed, en de metro moet volgend jaar rijden. Maar er is heel veel kritiek op het project. Het budget is al vele malen overschreden en enorme leningen aangegaan om het allemaal te bekostigen; om tickets betaalbaar te houden zal veel meer subsidie nodig zijn dan het land ooit kan betalen; iedereen houdt zijn hart vast over een metro in een stad waar voortdurend de stroom uitvalt, en is bang voor overstromingen; en het blijft voorlopig maar één lijn. Het is algemeen bekend dat de belangrijkste reden om een metro te bouwen de mogelijkheid voor de regering om geld in eigen zak te steken en bouwrojecten aan politieke vriendjes te geven was. In elk geval, dat is de mening in het café, en in de público.

Fruit van de week II: Zapote



Naam: Zapote (Sp.), Sapote (Nl.), Sapota (Lt.)


Kleur: Bruin, hard en harig, als een kokosnoot


Vruchtvlees: licht oranje


Smaak: zoet-zuur, erg droog, heeft wat van marsepein. Los niet erg lekker, in een milkshake of als sap heerlijk.


Prijs op straat: 5 pesos (€ 0,12)